VIGUELA - WE

Artiest info
Website
facebook
 

Het is alweer enige tijd geleden, dat we hier kennismaakten met Viguela, een ensemble uit de buurt van het Spaanse Toledo. Dat gezelschap maakt er een erezaak en een levensdoel van, op zoek te gaan naar de traditionele muziek, die met verdwijnen bedreigd lijkt, maar tegelijk op kleine schaal en erg lokaal, helemaal levendig blijkt. Deze We is al de tiende plaat van het gezelschap en, naar wat Juan Antonio Torres, zo’n beetje de ongewilde leider van het vijftal, erover schrijft, is die titel niet lukraak gekozen. Het gaat er inderdaad om de band en hun werkwijze te presenteren aan de luisteraars, hoe ze opzoek gaan naar muziek van de voorouders, hoe ze daar naar luisteren en hoe ze er nadien een eigen draai aan geven. Je moet We dus interpreteren als “hoe wij de muziek van onze voorouders begrepen hebben en hoe we denken dat die vandaag zou kunnen klinken”. Dat heeft dan allemaal weer te maken met wat met een ietwat bijzonder woord als “prosodie” omschreven wordt. Ik doe een poging om in het Nederlands te omschrijven wat die term inhoudt: het is het gebruik van ritme, melodie en intonatie om bijkomende inhoud te geven aan teksten bij het zingen.

Met andere woorden: je zingt bepaalde woorden, maar door de manier waarop je ze brengt, voeg je een bijkomende betekenislaag toe. Klinkt moeilijk, maar zodra je We beluistert, wordt al snel duidelijk wat Viguela nastreeft. Je hoeft maar één keer naar opener “La Tia Pipita” te luisteren en je bent “mee”. Je wordt als het ware ingeleid in de “parrandas” van Murcia, gespeeld in mineure toonaard en met een melodie die uitmondt in wat ze daar een “pereta” noemen. Viguela gaat met één en ander aan de slag, maakt een nieuwe strofe en maakt deze eeuwenoude songs tot een helemaal hedendaags klinkende oorwurm.

Neem het tien minuten lange “Sones Garteranos con tumbao”, losweg gebaseerd op opnames die Alan Lomax in 1952 maakte in Lagartera: je maakt er kennis et het welhaast uitgestorven rabel-instrument, een soort luit of lier, dat overeenkomsten vertoont met de Middeleeuwse rebec, waarvan de snaren gestreken of geplukt worden . Een heel oud klinkend geluid is het resultaat, dat helemaal dient als achtergrond, waarboven de stemmen hun gang kunnen gaan en vrijuit kunnen interpreteren om tot een gemeenschapszang te komen
In één moeite wordt de link gelegd naar de Cubaanse son en de tumbao die daarin gebruikt wordt. Dat is dan weer een soort conga, die als basdrum gehanteerd wordt.

Op die manier wordt deze plaat een bijzonder intrigerend soort verslag van grondig studiewerk, waarbij haast verdwenen vormen als de zambomba (da’s zowel een soort rommelpot als een zangstijl) nieuw leven ingeblazen wordt, net als de seguidilla, die je vaak nog kunt aantreffen in de flamenco, of de fandanguillo, een neefje van de fandango, dat vaak de vorm is, waarin kinderliedjes gedrenkt worden.

Als je de plaat enkele keren beluisterd hebt, krijg je al snel een fijn inzicht in een aantal genres, waarvan je, als rechtgeaarde liefhebber, beseft dat het dankzij groepen als Viguela is, dat ook je (klein-kinderen er kennis zullen kunnen mee maken. Nochtans is We niet alleen te beschouwen als een soort naslagwerk: het is een plaat die van begin tot einde weet te boeien, omdat je een gezelschap aan het werk hoort, dat geweldig kan (samen-zingen en dat doordrongen is van de waarde van de erfenis, waarin ze zich verdiepen. Ik heb al even het genoegen deze band te hebben mogen ontdekken en waarderen. Nu U nog!

(Dani Heyvaert)